Reconstructie van een reconstructie

Wanneer Arthur Merghelynck op 15 april 1892 het huis van zijn overgrootvader koopt, doet hij dat bewust met het oog op het inrichten van een museum gewijd aan de verfijnde levensstijl van de adel op het einde van de 18de eeuw. Het moet eenGesamtkunstwerk worden en dus moet er niet alleen gerestaureerd maar ook gedecoreerd worden. Aan de hand van talrijke familiestukken, maar vooral met voorwerpen die hij her en der opkoopt, richt hij het museum in als het perfecte, en dus imaginaire, achttiende-eeuwse herenhuis. De Grands Magasins du Louvre, de Bon Marché de Paris en de Grands Magasins du Printemps in Parijs hebben aan Arthur Merghelynck in 1892-93 een goede klant: hij koopt er tapijten, meubels en stoffen. Merghelynck plaatst bewust de meubelen en kunstwerken zó dat het huis bewoond lijkt. Naast 'kunstwerken' toont hij ook heel eenvoudige voorwerpen zoals bidets, keukengerei of de halsband van een hond. Daarmee is hij zijn tijd vooruit. Trots wijst hij erop dat hij zijn stijlkamers realiseerde lang voor het Parijse Musée Camavalet in 1898 gedeeltelijk tot een dergelijke opstelling overging. 

 In 1894 al verschijnt het prachtige album Hotel Merghelynck à Ypres in een oplage van amper 75 exemplaren met dertig illustraties van de Ieperse fotograaf Hector Heylbroeck. In 1900 publiceert de trotse eigenaar een Monographie de l'Hotel-Musée Merghelynck. De genealoog en amateur-historicus Merghelynck doet zijn werk grondig en spit de historiek van het huis en zijn bewoners uit tot 1300. 

Als onderdeel van een uitgedokterde marketingstrategie stuurt hij exemplaren van zijn gids naar allerlei journalisten of historische verenigingen (waaronder bijvoorbeeld Kar! Baedeker in Leipzig, uitgever van zeer populaire reisgidsen). Diverse binnenlandse en buitenlandse tijdschriften publiceren lovende recensies en de bezoekers stromen toe. Zo vermeldt een bewaard gebleven bezoekersregister (periode 1911-1915) naast talrijke toeristen uit België ook bezoekers uit Sint-Petersburg, München, Lyon, Kopenhagen of zelfs New York. In 1913 wordt een recordaantal van 1.500 bezoekers genoteerd. Wanneer in 1914 het oorlogsgeweld Ieper bereikt, beslist huisbewaarder Gustave Verhaeghe om enkele stukken over te brengen naar Langemark. 

Deze kostbare voorwerpen zullen nooit meer worden teruggevonden. Op 1 maart 1915 tekent 'interprête' Louis Lefebvre uit Parijs als laatste het bezoekersboek. Een dag later komt er een granaat terecht in het midden van de koer. "Het Merghelynck Museum ziet een collectie oud aardewerk tot kruimels gereduceerd worden," zo schrijft pastoor Delaere in zijn dagboek. Er wordt nu werk gemaakt van de evacuatie van wat overblijft van de collectie: eerst naar Poperinge, dan naar Le Havre en vervolgens naar Le Touquet. Ten slotte worden de meubels en kunstwerken tentoongesteld in een 'Salle flamande' in het Petit Palais in Parijs. Ondertussen wordt het hele museum in Ieper letterlijk met de grond gelijk gemaakt. 

Na de oorlog komt de in kisten ingepakte collectie eerst terecht in het Justitiepaleis in Brussel. Begin 1920 wordt ze overgebracht naar het Paleis der Academiën en in 1923 verhuist ze naar de kelders van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis. Tussen 1925 en 1936 wordt de collectie tentoongesteld in het Hotel Hoffman, daarna wordt ze opnieuw opgeborgen in de kelder van het Jubelparkmuseum. Pas in 1931 start de reconstructie van de ruwbouw onder leiding van Jean-Noël Cloquet. In juli 1933 is die voltooid. In 1936 wordt Cloquet vervangen door Paul Saintenoy. Maar de staat bevriest alle verdere kredieten. In 1937 wordt de vzwLes Amis de l'Hótel-Musée Merghelynck opgericht met als drie doelstellingen: de volledige restauratie van het museum, de conservatie van het gebouw en de collectie en de verrijking ervan en de promotie van Ieper als toeristisch centrum. 

De Tweede Wereldoorlog breekt uit en onmiddellijk worden alle werkzaamheden gestaakt. In 1950 wordt Charles Van Renynghe de Voxvrie conservator van het museum. Hij is belast met de reconstructie van het interieur. In 1951 keren het meubilair en de kunstvoorwerpen terug naar Ieper. De conservator staat voor een bijna onmogelijke opdracht: vele stukken zijn verloren, andere zijn onherroepelijk beschadigd. Een identieke reconstructie is onmogelijk. Van Renynghe zoekt jarenlang bij antiquairs in binnenen buitenland om hiaten in de verzameling te vullen. Uiteindelijk heropent het museum op 10 juni 1956 feestelijk zijn deuren, na 41 jaar gedwongen sluiting. Victor Tourneur geeft in zijn openingsrede een overzicht van de wederopbouw: "De inrichting ( ... ) is geen exacte kopie van wat Arthur Merghelynck had gedaan. Die oorspronkelijke inrichting was overvloedig en de stichter had het esthetische aspect een beetje veronachtzaamd. De reconstructie die M. Ch. van Renynghe heeft verwezenlijkt, getuigt van een superieure smaak. Ze geeft de bezoeker een juist idee van de rol die de Franse kunst van het einde van de 18de eeuw speelde in Vlaanderen, en meer bepaald in Ieper. Dat is wat Arthur Merghelynck aan het nageslacht wilde tonen." (Tablettes généalogiques, historiques, héraldiques des Flandres, VII, 1957, pp. 326-328).

Na meer dan 28 jaar dienst wordt Charles Van Renynghe de Voxvrie opgevolgd door mevrouw Heursel-Angloo. Tijdens haar beleid wordt het museum in 1983 geklasseerd als beschermd monument. In 1994 komt het museum onder het beheer van de stad Ieper via een erfpacht. Op 16 maart wordt in de grote eetzaal van het museum de akte plechtig ondertekend. Wat de bezoeker vandaag te zien krijgt, is de twintigste-eeuwse reconstructie van een negentiende-eeuwse reconstructie van een achttiende-eeuws herenhuis: de heropbouw van een huis als een museum en een museum als een huis.